Webinar 7 april: Volop werk maar hoe kom je aan een baan?

In West-Brabant is een bijzondere beweging op gang, de Agenda Beroepsonderwijs, www.agendabowb.nl Onderwijs, overheid en bedrijfsleven slaan de handen ineen om mensen gericht op te leiden tot arbeidsfitte medewerkers en ondernemers om volwaardig deel te kunnen nemen aan de samenleving van nu en die van de toekomst. De arbeidsmarkt is krap. De huidige aanpak om zijinstromers succesvol naar werk te begeleiden is te beperkt en te versnipperd. Dat willen we veranderen. We willen ervoor gaan zorgen dat talent en waarde gekoppeld worden, dat er sprake is van talentontwikkeling en dat we werken naar inclusief human resource management en een leven lang ontwikkelen. Geïnteresseerd hoe we te werk gaan? Klik hier voor meer informatie of om je in te schrijven voor het gratis seminar.

Onderwijs mag geen knelpunt worden voor economie

De kwaliteit van het primair en voortgezet (funderend) onderwijs staat onder druk, zo stelt een ambtelijke verkenning. In vergelijking met andere landen worden de resultaten van leerlingen in het po en vo geleidelijk minder. In het mbo en hbo blijft de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt een aandachtspunt. De meeste jongeren vinden een plaats op de arbeidsmarkt, maar voor bepaalde kwetsbare leerlingen en studenten zijn de arbeidsmarktkansen beperkt. De genoemde knelpunten worden verergerd door de maatregelen die noodzakelijk waren om de coronacrisis te bestrijden. Het sluiten van de scholen heeft voor een grote groep gezorgd voor een aanzienlijke leervertraging. Tegelijkertijd zijn door de coronacrisis (digitale) innovaties binnen het onderwijs versneld, bijvoorbeeld het aanbieden van onderwijs op afstand. Daarbij blijkt wel dat de kansen die digitalisering biedt voor de kwaliteit van het onderwijs nog onvoldoende worden benut.

Tijd voor focus in het basisonderwijs

Breng meer focus aan in de werkzaamheden van leraren én investeer in meer handen in en om de klas. Dat adviseert de Onderwijsraad in het advies Tijd voor focus. De raad constateert dat er te veel verantwoordelijkheden op de schouders van individuele leraren liggen. Daardoor komen leraren basisonderwijs niet meer toe aan de kern van hun vak: het geven en ontwikkelen van onderwijs. Het advies is het idee los te laten dat één leraar alle activiteiten voor een groep moet verzorgen. Het gemiddelde aantal lesuren van leraren moet ook omlaag. De vrijgekomen tijd kunnen leraren besteden aan het ontwikkelen van onderwijs. Dit betekent dat er per saldo meer mensen nodig zijn in en om de klas. Dit vraagt om extra geld vanuit de rijksoverheid. De raad adviseert de rijksbekostiging structureel te verhogen, zodat scholen meer mensen kunnen aantrekken.

Meer grip op je school/organisatie met FORA

De overheid had al een referentie architectuur in de vorm van de Nederlandse Overheid Referentie Architectuur (NORA), het hoger onderwijs in de vorm van de Hoger Onderwijs Referentie Architectuur (HORA), het MBO in de vorm van Triple A en sinds kort is er dan ook een referentie-architectuur voor het funderend onderwijs: FORA.
De FORA als referentie architectuur kan door PO en VO instellingen worden gebruikt als hulpmiddel bij het opstellen van een organisatie-specifieke enterprise architectuur.
Een enterprisearchitectuur op zijn beurt is een strategisch instrument om beslissingen in een organisatie weloverwogen en in samenhang te kunnen nemen. Daarmee is een enterprise architectuur een belangrijk instrument om grip te krijgen en te houden op je school/organisatie.

Het begrip enterprise architectuur nader beschouwd

Er zijn veel definities van het begrip enterprise architectuur in omloop. Een veelgebruikte is die van Wagter et al (2001). Deze luidt als volgt: een enterprise architectuur is een consistent geheel van principes en modellen dat richting geeft aan ontwerp en realisatie van de processen, organisatorische inrichting, informatievoorziening en technische infrastructuur van een organisatie.
Een enterprise architectuur bestaat doorgaans uit meerdere lagen. Lagen die in de meeste gevallen worden onderscheiden zijn een business-architectuur (functie/procesmodel), een data-architectuur, een applicatie-architectuur (beschrijving van het applicatie-landschap en een technische architectuur (inrichting van de technische infrastructuur). Dit alles inclusief bijbehorende standaarden en principes.
In een enterprise architectuur beschrijf je feitelijk hoe je organisatie in elkaar zit en functioneert. Zoals wel duidelijk wordt uit voorgaande ligt de focus daarbij in belangrijke mate op ICT. Iets wat verklaart kan worden vanuit de ontstaansgeschiedenis van het vakgebied. Enterprise architectuur is ontstaan vanuit het ICT-werkveld, met als doel meer grip te krijgen op ICT. Maar afhankelijk van hoeveel hoeveel effort je als organisatie steekt in de beschrijving van het businessmodel kun je een enterprise architectuur ook heel goed gebruiken om meer grip te krijgen op je organisatie in bredere zin. Op het moment dat je bijvoorbeeld alle processen uitschrijft en vervolgens ook bewaakt en onderhoudt kan het bijvoorbeeld een impuls geven aan het kwaliteitsmanagement binnen je organisatie. Het kan je als organisatie in termen van het INK-model helpen de overgang maken van activiteitgedreven werken naar procesmatig werken.

Reikwijdte van FORA

De FORA heeft tot doel de werking van onderwijsorganisaties in het funderend (d.w.z. primair en voortgezet) onderwijs te beschrijven. Het woord ‘referentie’ betekent hier dat de FORA niet de architectuur van één specifieke onderwijsorganisatie beschrijft, maar een architectuurmodel omvat dat de structuur en werking van onderwijsorganisaties in het algemeen weergeeft (bron: http://bit.ly/3lQGJAM ).
In de eerste versie van de FORA die recent is gepubliceerd is een referentie businessarchitectuur voor VO- en PO-scholen uitgewerkt. Deze heet het bedrijfsfunctiemodel. Het bedrijfsfunctiemodel is zowel op hoofd- alsook op detailniveau uitgewerkt. Dit biedt een goed inzicht in de processen die in een PO of VO-instelling lopen. Voor meer info: klik hier.
In de FORA heeft men zich naar eigen zeggen in eerste instantie beperkt tot die functies/processen die wettelijk voorgeschreven zijn. Neemt niet weg dat er sprake is van een mijns inziens redelijk uitputtende beschrijving. Ik kon zo snel in ieder geval geen processen bedenken die in het detailontwerp ontbraken.
Ook heeft men in de FORA in het zogenaamde bedrijfsfunctiemodel met referentiecomponenten in algemene termen aangegeven welk type applicatie welke bedrijfsfunctie kan ondersteunen (denk aan aan een ELO, een roostersysteem, een LAS, een educatieve toepassing etc). Voor meer info: klik hier.
Tenslotte heeft men in de FORA voor een aantal gegevenssoorten de informatiestromen in kaart gebracht. Deze vindt u hier.

Krachtig instrument

Van de FORA is nu de eerste versie (1.0) beschikbaar. Deze is nog niet compleet. Kennisnet heeft dan ook recent een oproep gedaan aan mensen uit het onderwijsveld om een bijdrage te leveren aan de doorontwikkeling.
Als je kijkt naar de NORA, de HORA en Triple A dan zijn deze veel verder uitgewerkt. Bijvoorbeeld in termen van standaarden en principes.
Neemt niet weg dat er ook nu al een krachtig instrument staat wat je door het te maatwerken op je eigen organisatie kan helpen om meer grip te krijgen. En bijvoorbeeld de overgang te maken naar het meer procesmatig werken. De procesarchitectuur wordt je in ieder geval op een presenteerblaadje aangereikt.
FORA kan ook helpen om stappen te maken op het gebied van datagedreven werken. Door processen en bijbehorende informatiestromen in beeld te brengen krijg je veel meer zicht op welke data er allemaal beschikbaar zijn in je organisatie.
Auteur: Bert van de Bovenkamp

De reactie van het Vlaamse onderwijs op Covid 19: Digisprong

Tijdens de Coronacrisis is de Vlaamse overheid erachter gekomen dat de scholen in Vlaanderen achter lopen op het gebied van digitalisering. Waardoor veel scholen moeite hadden dan wel niet in staat waren het afstandsonderwijs op adequate wijze vorm te geven. In plaats van bij de pakken neer te zitten heeft men de mouwen opgestroopt en 375 miljoen euro vrij gemaakt om een inhaalslag te maken middels het programma Digisprong , een ICT-plan voor kwalitatief digitaal onderwijs (niet te verwarren met Digitale Sprong van Samen Slimmer PO dat zich richt op het bestrijden van kansenongelijkheid tijdens Corona).
Men wil de achterstand in korte tijd omzetten naar een voorsprong.
 

Waar staat Vlaanderen?

Leerkrachten in het lager onderwijs gebruiken gemiddeld “meerdere keren per maand” tot “wekelijks” ICT om lessen voor te bereiden en tijdens de les. Leerkrachten uit het voortgezet onderwijs (in België secundair onderwijs genoemd) gebruiken ICT vooral om lessen voor te bereiden. Het ICT-gebruik tijdens de les ligt lager en beperkt zich gemiddeld eerder tot één tot meerdere keren per maand of slechts een paar keer per jaar. Vlaanderen scoort evenmin goed wat betreft de ICT-vaardigheden van leraren. Uit het PISA-onderzoek van 2018 blijkt dat men onder het OESO-gemiddelde scoort wat betreft de vaardigheden van leerkrachten om digitale middelen te integreren in hun lessen met een 63ste plaats in een lijst van 78 landen. Nauwelijks 55% van de leerkrachten in het voortgezet onderwijs is hier volgens de directies klaar voor.
 

Wat houdt het programma in?

De Belgen hebben goed gekeken naar het Vier in Balans model van Kennisnet. Digisprong kent namelijk vier speerpunten, te weten:
  1. een toekomstgerichte en veilige ICT-infrastructuur voor alle scholen van het leerplichtonderwijs;
  2. een sterk ondersteunend en doeltreffend ICT-schoolbeleid;
  3. ICT-competente leerkrachten en lerarenopleiders en aangepaste digitale leermiddelen;
  4. een kennis- en adviescentrum ‘Digisprong’ ten dienste van het onderwijsveld.
Hierna worden de belangrijkste doelstellingen/actiepunten per speerpunt benoemd.
 

Een toekomst-vaste en veilige ICT-infrastructuur

Een eerste opvallend punt binnen dit speerpunt is dat in twee jaar tijd alle leerlingen vanaf groep 5 van het primaire onderwijs van een eigen device worden voorzien. Voor de lagere groepen kunnen enkele devices per groep worden aangeschaft. Ook voor medewerkers kunnen middelen worden aangeschaft.
Met betrekking tot internetverbindingen worden centraal raamovereenkomsten afgesloten waar scholen gebruik van kunnen maken.
Daarnaast wordt op basis van ethische argumenten een centrale raamovereenkomst afgesloten voor het verantwoord refurbishen of recyclen van afgeschreven apparatuur.
 

Een sterk ondersteunend en doeltreffend ICT-schoolbeleid

Men is zich ervan bewust dat het uitrollen van apparatuur geen zin heeft als een school geen ICT-visie heeft. Dan immers, zo is in het verleden al vaak gebleken, “is het bezit van de zaak het einde van het vermaak”. Oftewel, dan verandert er niets. De uitrol van apparatuur moet zodoende zijn ingebed in een schoolvisie.
Idee is dat de scholen bij het opstellen van deze visie worden ondersteund door de ICT-coördinator. In België sinds 2003 een functie in het onderwijs waarvan de omvang per school is bepaald op basis van een normenstelstel (puntenenveloppe). Probleem echter is dat de functie van de ICT-coördinator niet eenduidig omschreven is waardoor de invulling die eraan gegeven wordt uiteen loopt per school. Waar ken ik dat toch van? Ook hiermee wil men aan de slag.
 

ICT-competente leerkrachten en lerarenopleiders en aangepaste digitale leermiddelen

Op het gebied van kennis en vaardigheden wil men niet alleen investeren in de vaardigheden van de leerkrachten en docenten maar ook in die van degenen die de leerkrachten en docenten opleiden.
Qua software wil men onder andere investeren in bijvoorbeeld Klascement, de bekende educatieve portaalsite van het Vlaams Ministerie van Educatie en Vorming waar open source educatieve content wordt aangeboden, en het Archief voor Onderwijs. En, heel opvallend, een centrale voorziening voor single sign on.
 

Kennis- en adviescentrum ‘Digisprong’

Dit wordt een soort Kennisnet. Maar behalve dat het centrum scholen adviseert ten aanzien van de inzet van ICT in het onderwijsproces wordt op basis van learning analytics ook gewerkt aan het bevorderen van datagedreven onderwijs. Blijkbaar is er in België een centrale onderwijsadministratie die over een schat aan informatie beschikt. Deze gaat onderdeel uitmaken van het kennis- en adviescentrum.
 

Wat kunnen we van de Belgen leren?

Op het eerste oog heeft men een compact, SMART plan neergelegd. De doelen zijn duidelijk omschreven, er zijn concrete en samenhangende acties aan verbonden en er is een termijn aan gekoppeld.
 
België is een land waar een aantal zaken meer centraal geregeld is dan in Nederland en blijkbaar is dat ook zo op het gebied van Onderwijs. Ik heb echter geen zicht op de (behoefte aan) autonomie van de scholen. In Nederland is die groot, hetgeen een centrale benadering lastig maakt.
 
Wat ik me niet kan voorstellen is dat de inzet van ICT daadwerkelijk een sprong gaat maken in België zonder dat de scholen een traject door moeten waarbij zij het proces van gedragsverandering doorlopen en aan alle voorwaarden is voldaan in termen van: ik weet, ik wil, ik kan, ik durf, ik mag (zie onderstaande figuur).
Dit kost tijd en de vraag is of het in twee jaar gaat lukken. Het is dan wel echt alle zeilen bijzetten en er een stevige ondersteunende organisatie op zetten.
 
In Nederland zou een dergelijke operatie in een dergelijk tijdsbestek mijns inziens ondenkbaar zijn. Maar misschien dat het in België wel lukt omdat scholen de geboden kans met beide handen aangrijpen en akkoord gaan met de prioriteiten die vanuit de centrale overheid worden gesteld.
 
In ieder geval een interessante ontwikkeling om te volgen. En gelukkig maakt men niet de fouten die in het verleden wel eens zijn gemaakt. In Nederland en op andere plaatsen waar massaal apparatuur werd uitgerold zonder aandacht te besteden aan de andere aandachtsgebieden uit het Vier in Balans model.
 
Wat ik goed vind aan de Belgische benadering is dat de centrale overheid een duidelijke ambitie uitspreekt en daar vervolgens ook structureel middelen voor beschikbaar stelt. Het onderwijs in Nederland krijgt de komende 2 jaar 8,5 miljard te besteden. Men mag zelf bepalen waar men het geld aan wil uitgeven.
Het kan echter niet in structurele voorzieningen als een eigen device voor ieder leerling worden gestoken. Uiteraard wel in het formuleren van een visie op ICT en het bevorderen van de ICT-vaardigheden van leerkrachten en docenten. Kom ik toch weer uit op die professionalisering waar ik het in mijn vorige blog ook over had.
 
Ook heeft men er in België goed over nagedacht hoe men ervoor kan zorgen dat wanneer scholen eenmaal zijn overgegaan tot actie ze ook daadwerkelijk volhouden. In dat kader wordt onder andere een uitgebreid monitoringsysteem opgezet.
Auteur: Bert van de Bovenkamp

How to spend 8,5 billion?

Het Kabinet heeft besloten voor de komende 2 jaar 8,5 miljard beschikbaar te stellen om de achterstanden die leerlingen hebben opgelopen in te halen. Met 8,5 miljard structureel had iedereen wel raad geweten. Maar om 8,5 miljard incidenteel uit te geven op een verantwoorde manier vinden velen in het onderwijs een hele uitdaging, zo krijg ik terug. Daarom wordt er ook een OMT voor het onderwijs ingesteld. Maar gaat dit wel werken?

Probleem speelt niet voor iedereen

Niet weten waar je het geld aan moet besteden geldt niet voor iedereen. Er zijn genoeg schoolleiders die ervan overtuigd zijn dat hun leerlingen achterstanden hebben opgelopen. Zij zullen de kans met beide handen aangrijpen om komende zomer net als afgelopen jaar een zomerschool te organiseren. En wellicht ook gedurende de komende twee jaar tijdelijk extra capaciteit in te huren om extra ondersteuning te kunnen bieden aan die leerlingen die dat nodig hebben. Als het tenminste lukt om de hiervoor benodigde menskracht te vinden.
Voor het HBO en WO speelt het vraagtuk waarschijnlijk ook minder. Zij krijgen zoals ik het zie namelijk vooral een sigaar uit eigen doos omdat het collegegeld in ieder geval komend studiejaar gehalveerd wordt. Wel lekker, bij ons thuis gaat komend jaar net de tweede ook studeren.

Geluiden over achterstanden lopen uiteen

Maar wat doe je met het geld als je het gevoel hebt dat leerlingen geen achterstand hebben opgelopen? Er zijn genoeg schoolleiders die beweren dat er geen achterstanden zijn. Of roepen zij dit vooral om leerlingen niet te demotiveren en als tegengeluid voor Arie Slob die aangaf dat leerlingen er rekening mee moeten houden dat zij een jaar moeten dubbelen? Iets wat inderdaad niet heel erg motiveert …
Gisteren werd er in Nieuwsuur ook aandacht besteed aan het feit dat er geld beschikbaar komt en hoe scholen hiermee om willen gaan. Zowel de schoolleiders als de leerlingen (allemaal PO) die aan het woord kwamen gaven aan dat er achterstanden zijn. De schoolleiders gaven als onderbouwing dat e.e.a. is gebleken uit de formatieve toetsen die zij hebben afgenomen, direct nadat de leerlingen weer op school waren. Bij de leerlingen die aan het woord kwamen was er vooral sprake van een gevoel. Zij hadden de online lessen namelijk als saai ervaren (ondanks alle goede bedoelingen) en hadden de aandacht van de leerkracht (de mogelijkheid om even een vraag te stellen) gemist.

Eigen waarnemingen

Persoonlijk kan ik het mij ook bijna niet voorstellen dat er géén leerlingen zijn die achterstand hebben opgelopen. Ik hoor niet alleen mijn éigen kinderen klagen over het feit dat het online onderwijs veel minder goed werkt dan wat ze gewend zijn op school. Hoezeer zijzelf en sommige docenten ook hun best doen. Het is saai, ze kunnen er hun aandacht niet bij houden en de drempel om vragen te stellen is hoger dan wanneer zij in de klas zitten.
En er zijn volgens mij ook docenten die moeite hebben zichzelf te motiveren. Mijn dochter wacht bijvoorbeeld al vijf weken op de uitslag van een tentamen (waarvan officieel binnen 3 weken de uitslag bekend moet zijn).

Er is maatwerk nodig

De kunst wordt volgens mij om zo snel mogelijk te achterhalen waar er wel sprake is van achterstand en waar niet. Al dan niet via formatief toetsen, want ook daar lopen de meningen over uiteen. En vervolgens daar waar er sprake is van achterstanden, zodra dit kan, gerichte actie te ondernemen. Onder andere door tijdelijk extra personeel in te zetten als dat gevonden kan worden.
Blijft er dan geld over, dan kan dit mijns inziens het beste geïnvesteerd worden in bijvoorbeeld professionalisering van het team. Iets wat ook werd gesuggereerd door de schoolleiders die in Nieuwsuur aan het woord kwamen. Of een andere incidentele investering die tot structurele verbeteringen leidt.
De situatie zal per school anders zijn en het zal dus ook per school verschillen welk pakket aan maatregelen tot het hoogste rendement leidt.

Voegt een landelijk OMT iets toe?

Er wordt nu – naar analogie van de aanpak van de Coronacrisis zelf – gewerkt aan het oprichten van een OMT voor het onderwijs. Daar waar we voor wat betreft de bestrijding van het Coronavirus gebaat zijn bij een landelijke aanpak (ook al lopen ook daar de meningen over uiteen) geldt dat mijns inziens echter niet voor het bestrijden van de leerachterstanden. Een landelijke aanpak kan namelijk nooit het maatwerk leveren wat nodig is. 
Auteur: Bert van de Bovenkamp