“Als onderwijs de maaltijd is, dan is de klas de pan waarin je die bereidt”

Bovenstaande titel is een zin uit het artikel “Er gaat niets boven het klaslokaal” in de Volkskrant van afgelopen vrijdag. Leerkrachten geven hierin aan tijdens het videobellen veel minder gevoel te krijgen bij hoe het met hun leerlingen gaat dan wanneer de leerlingen in de klas zitten. Zien het onderwijs als een groepsproces en missen het gesprek. Wat er niet is omdat leerlingen steevast hun scherm op zwart zetten en hun microfoon muten. Maar er zijn ook andere geluiden…
 

Leerpunten met betrekking tot leren op afstand

In de Volkskrant van afgelopen vrijdag zat een special over leren op afstand. “Er gaat niets boven het leslokaal” is één van de leerpunten die in de Volkskrant worden benoemd na enkele maanden lesgeven op afstand. Andere leerpunten zijn de volgende:
  • Onderwijs online is een blijvertje
  • Onderwijs op afstand helpt de thuiszitter uit de brand
  • Let op de privacy van de leerling (en de leraar)
  • Kijk of het centraal examen wel nodig is
  • Leerlingen kunnen meer zelf dan gedacht
  • De invloed van ouders is nu groter dan gedacht
  • Geef de docent de vrijheid om z’n werk te doen
  • Weg met de excessieve bureaucratie voor academici
Het zou te ver gaan om al deze leerpunten hier allemaal te behandelen. Bovendien zijn ze voor iedereen terug te vinden. Ik wil vooral even stil staan bij het feit dat het leerpunt “dat er niets boven het leslokaal gaat” ogenschijnlijk tegenstrijdig is met de twee leerpunten daarna, te weten “Onderwijs online is een blijvertje” en “Onderwijs op afstand helpt de thuiszitter uit de brand”.
 

Het is niet zo zwart-wit

Bovenstaande geeft vooral aan dat er verschillend wordt aangekeken tegen leren op afstand. En ook dat de waarheid genuanceerd is. Want, ja, iedereen in het onderwijs is ervan overtuigd dat lesgeven zonder dat je leerlingen regelmatig in het klaslokaal hebt zitten ondenkbaar is. Iedereen hield zijn hart de afgelopen weken bijvoorbeeld vast als het om zorgleerlingen gaat. Maar men heeft de afgelopen maanden ook ervaren dat leerlingen in bepaalde situaties ook gebaat kunnen zijn bij leren op afstand.
 
Het kan daarbij gaan om leerlingen die langdurig ziek zijn en niet naar school kunnen. Maar in Vrij Nederland stond vorige week ook een artikel over ouders die door willen gaan met thuisonderwijs omdat blijkt dat hun kind zich dan beter kan concentreren. Deze kinderen zijn gebaat bij één-op-één onderwijs omdat er dan minder afleiding is.
 
Nu de leerlingen weer naar school komen wordt overal de vraag gesteld wat we vast kunnen houden van de ontwikkelingen die met het leren op afstand in gang zijn gezet. Ik heb daar zelf uiteraard ook over nagedacht.
 
Misschien kunnen we in de toekomst in het PO toch meer kinderen de mogelijkheid bieden om bijvoorbeeld 1 dag in de week thuis te werken. Uit het artikel in Vrij Nederland begrijp ik dat de PO dit alleen als een tijdelijke oplossing ziet, bijvoorbeeld om achterstanden in te halen. Maar waarom niet structureel om op die manier wellicht ook het tekort aan leerkrachten voor een deel op te lossen? “Leidt tot segregatie”, roepen sommigen dan. “Want lang niet alle ouders zijn in staat of gemotiveerd om hun kind thuis te begeleiden”. Iets wat je mijns inziens zou kunnen opvangen door kinderen die geen thuisonderwijs kunnen krijgen begeleiding te geven van bijvoorbeeld een onderwijsassistent. De groepjes op school zijn op dat soort dagen kleiner waardoor ook de kinderen die op school zijn meer aandacht krijgen dan normaal. Een win-win situatie, dus.
 
Voor leerlingen in het VO geldt volgens mij sowieso dat zij wat vaker zelfstandig thuis zouden kunnen werken. Zeker in de hogere leerjaren. Dit in combinatie met kortere instructies, facultatieve vragenuurtjes en een uitbreiding van het aantal mentoruren. In gebieden met grote krimp wordt dit principe van flipping the classroom” al breder toegepast.
 

Leerkracht en docent blijven cruciaal

In alle gevallen blijft het contact tussen leerkrachten/docenten en leerlingen cruciaal. Er zijn maar weinig kinderen en pubers die de discipline hebben om hard aan hun ontwikkeling te werken zonder dat er een stok achter de deur staat in de vorm van een leerkracht/docent die ze op weg helpt, structuur biedt, van feedback voorziet, zowel hun inhoudelijke als persoonlijke ontwikkeling monitored en ze indien nodig een schop onder hun kont geeft. Voor meisjes misschien minder dan voor jongens. Maar dan nog: er zijn volgens mij maar weinig kinderen die voor hun 16e het belang van school inzien en weerstand weten te bieden aan alle andere verleidingen die op de loer liggen. Uiteraard hebben ouders hier ook een rol in, maar als die al de tijd en energie hebben missen zij in de meeste gevallen de benodigde onderwijskundige kennis en vaardigheden die nodig zijn om leerlingen voor te bereiden op hun toekomst.
Auteur: Bert van de Bovenkamp