Roc’s vrezen inburgeringscursussen te moeten stoppen

De inburgeringscursussen zitten in zwaar weer. Omdat tijdens de lockdown de taalcursussen niet konden doorgaan liepen de aanbiedende scholen (roc’s)veel lesgeld mis. De financiële tekorten zijn zo groot geworden, dat de scholen vrezen de taalcursussen te moeten stoppen. De kans dat een inburgeraar voor een examen zakt, is door de online lessen ook groter geworden. En wie niet op tijd slaagt, moet de lening voor het inburgeringstraject van 10.000 euro helemaal terugbetalen. Alleen als je binnen drie jaar slaagt, wordt de lening omgezet in een gift. Omdat er voor de inburgeraars zoveel geld op het spel staat, is het volgens roc’s ethisch niet langer verantwoord hen voor online onderwijs te laten betalen.

Als bergbeklimmer door het onderwijs

 

Meer dan de helft van de middelbare scholieren in Nederland zit op het vmbo, maar toch heeft deze vorm van onderwijs veelal een slechte naam. Hoe kan dit? Er is juist een schreeuwend tekort aan mbo’ers. Onderwijsminister Arie Slob betreurt het zeer dat het vmbo een slecht imago heeft. Hij vindt het ook onterecht. “Dat is meer iets van buiten het vmbo dan daarbinnen. Onbekend maakt onbemind. Daar doen we deze leerlingen en hun leraren echt mee tekort.” Het vmbo kan daarenboven ook het begin zijn om van vakmanschap naar meesterschap te komen. De bergbeklimmers in het onderwijs. Ze zijn er. Een klein deel van de Nederlandse leerlingen maakt een lange en steile weg omhoog door het onderwijssysteem. Rob H. W. Vinke (1950) Professor Emeritus HR Sciences op de Nyenrode Business Universiteit begon als elektromonteur. Jesse Klaver verliet de middelbare Vrije School in Prinsenbeek met een vmbo-diploma. Maar er zijn ook talloze voorbeelden van jongeren die op dit moment bewust kiezen om als bergbeklimmer door het onderwijs te gaan.

 

54.000 studenten studieachterstand door corona

Uit onderzoek van ResearchNed blijkt dat het aantal studenten met een studieachterstand met in ieder geval 54.000 is gestegen ten opzichte van het jaar 2018. De stijging is volgens het Interstedelijk Studenten Overleg een gevolg van de coronamaatregelen. Voorzitter van het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) Kees Gillesse: “Studievertraging kost veel geld. Daarnaast maken we ons zorgen over de kwaliteit van het onderwijs. Het zou ontzettend helpen als er weer meer fysiek onderwijs kan plaatsvinden.” De belangrijkste oorzaken voor de studievertraging lijken het wegvallen van lessen, gebrek aan eigen faciliteiten thuis, laboratorium- en practicumonderwijs en stages.

Hoger beroepsonderwijs moet minder theoretisch

Het hbo moet minder theoretisch zijn. Op die manier kunnen hogescholen meer techniekstudenten uit het mbo opleiden om zo tekorten op de arbeidsmarkt weg te nemen, zegt Mona Keijzer staatssecretaris van Economische Zaken. Tijdens het jaarcongres van Techniekpact benadrukte de Staatssecretaris van Economische Zaken dat er betere doorstroom moet komen van mbo-hbo. Mbo-studenten haken volgens haar af omdat het hbo te theoretisch is. Ook moet het onderwijs meer vaart maken met het aantrekken van jongeren met een migratieachtergrond voor het techniekonderwijs. Het aantal vrouwen dat techniekonderwijs volgt neemt licht af.

 

Gebrek aan perspectief op middelbare scholen

Een ruime meerderheid van de middelbare scholen hoopt na de zomervakantie de deuren weer volledig te kunnen openen. Ze worstelen met de 1,5 meterregel die ook voor scholieren geldt en hopen dat het verantwoord is om te versoepelen. Dat blijkt uit een ledenpeiling onder 146 schoolbesturen door de VO-raad. Ook de ouders komen in opstand door het gebrek aan perspectief dat hun kinderen in het voortgezet onderwijs geboden wordt. Kinderen boven de 12 of 13 jaar mogen vaak maar enkele uren per week naar school om hun klasgenoten en leraren te zien. Verder zitten ze thuis achter de computer lessen te volgen terwijl ouders en jongere broers of zusjes vaak wel weer naar hun werk of de basisschool gaan. De ouders zien hun kinderen vervlakken, futloos worden en het nut niet meer inzien van woordjes leren of wiskunde-opdrachten maken.

Wat neemt het PO mee van de Corona-crisis?

De PO-scholen hadden afgelopen week alle leerlingen weer “in huis”. Dat wil zeggen, diegenen waarvan de ouders het goed vinden dat hun kind weer naar school gaat. Betekent dit dat alles over twee weken weer terug is bij het oude? Of zijn er zaken die we vanuit de crisis meenemen naar de toekomst?
 

Tijd om te evalueren

Nadat de scholen bij het uitbreken van de crisis overspoeld werden met tips hoe het onderwijs op afstand vorm te geven worden zij nu overspoeld met verzoeken om mee te werken aan evaluaties. Niet iets waar iedereen op zit te wachten, want bij veel leerkrachten is “het vaatje aardig leeg getapt”. Maar wel nuttig. Want er zijn de afgelopen maanden mooie dingen gebeurd en doorbraken geforceerd. Bovendien ligt een nieuwe uitbraak van het virus in het najaar op de loer.
 

In geval van een nieuwe lock-down

Mocht er in het najaar inderdaad sprake zijn van een nieuwe lock-down, dan kunnen scholen natuurlijk nóg sneller en gemakkelijker reageren dan de vorige keer. Het spreekt voor zich om op basis van de ervaringen in de afgelopen maanden draaiboeken op te stellen voor een volgende lock-down. De protocollen zijn in principe al beschikbaar. Dat is in ieder geval iets wat we meenemen uit de crisis. En natuurlijk:
  • De inzet van Google Meet of Microsoft Teams om te videobellen met leerlingen, collega’s en ketenpartners of om synchrone instructie te verzorgen richting leerlingen.
  • De inzet van toepassingen als Screen-cast-o-matic en Screencastify om video-instructies samen te stellen (asynchrone instructie).
  • De inzet van Google Classroom of Microsoft Teams for classroom om opdrachten voor leerlingen klaar te zetten, werk in te nemen en van feedback te voorzien (en eventueel te beoordelen).
  • De inzet op een volledig webbased digitale leer- en werkomgeving zodat medewerkers en leerlingen “any time, any place en via any device” kunnen werken en leren.

Los van een nieuwe lock-down

Maar ook als er geen nieuwe lock-down komt kunnen we ons voordeel doen moet leerpunten uit de afgelopen periode:
  • allereerst is gebleken hoe flexibel medewerkers en leerlingen kunnen zijn: onder druk wordt alles vloeibaar, zo is maar weer gebleken;
  • teams hebben een enorme creativiteit aan de dag gelegd om het leren of afstand vorm te geven. Van die creativiteit moet veel meer gebruik worden gemaakt;
  • leerlingen die vanwege ziekte niet naar school kunnen komen kunnen op afstand wel onderwijs krijgen;
  • andersom kunnen leerkrachten die thuis zitten met bijvoorbeeld een verstuikte enkel wellicht wel op afstand les geven (in combinatie met iemand in de klas die de orde bewaakt);
  • ik heb verschillende bestuurders gehoord die aangeven dat zij in de toekomst echt niet meer naar allerlei regionale of landelijke overleggen gaan reizen aangezien gebleken is dat deze ook prima online georganiseerd kunnen worden;
  • het is gebleken dat sommige leerlingen erbij floreren wanneer zij zelfstandig aan de slag kunnen op basis van bijvoorbeeld een video-instructie. Voor andere leerlingen is een video-instructie juist handig omdat zij deze in het geheel of gedeeltelijk nog eens terug kunnen kijken;
  • van IB’ers hoorde ik dat zij hebben ontdekt dat zij online prima met elkaar kunnen klankborden en kennis kunnen uitwisselen en hun bovenschoolse samenwerking de komende maanden willen intensiveren;
  • er zijn leerkrachten die het idee hebben opgevat om bovenschoolse projecten op te starten waarbij leerlingen van verschillende scholen samen aan een opdracht werken.

Waarom de lijn niet verder doortrekken?

Maar waarom niet ook regelmatig een expert op afstand uitnodigen in de klas of een online bezoek brengen aan een museum. En waarom kinderen niet meer zelfstandig laten werken (thuis of op school) met behulp van video-instructies en een ELO met daarin opdrachten om op die manier het tekort aan leerkrachten te bestrijden?
 
Een paar maanden geleden waren dit soort constructies voor veel directies en leerkrachten ondenkbaar. Volgens mij zou het nu een logische volgende stap kunnen zijn.
Auteur: Bert van de Bovenkamp

Een arbeidzaam leven zal voortaan bestaan uit werken, leren en doceren

Het beroepsonderwijs  en de arbeidsmarkt zijn door de vergrijzing en de technologisering van de samenleving in transitie. Nieuwe onderwijsomgevingen met flexibele trajecten voor scholing, omscholing en bijscholing moeten zorgen dat zijinstroom en doorstroom makkelijker worden. Arbeidspotentieel met een taalachterstand moet via virtual en augmented reality skills kunnen aanleren. Een grote en acute reallocatie binnen en tussen sectoren vraagt om wendbaarheid. Verschillende banen in verschillende sectoren zullen eerder regel dan uitzondering worden. Iedereen moet mee (kunnen) doen. Een arbeidzaam leven zal voortaan bestaan uit werken, leren en doceren.

Het roer moet om. We moeten definitief afstappen van het idee dat je na twintig jaar opleiding en veertig jaar trouwe dienst met pensioen kunt gaan. We moeten toe naar een leven lang ontwikkelen. Met de toenemende globalisering, robotisering en technologische ontwikkelingen veranderen de eisen die aan werkenden worden gesteld voortdurend. Voormalige Siemens topman Ab van der Touw verwoordt het als volgt: “In de 21e eeuw zullen we zien dat het arbeidzaam leven volledig is veranderd. In het ideale geval besteden we een derde van de tijd aan werken, een derde aan leren en een derde aan doceren. Het op peil houden van kennis en vaardigheden is gewoon noodzakelijk in een kenniseconomie.”

De veranderingen in het economische verkeer zorgen over een brede linie voor een fundamentele verandering in het karakter van het werk. Routinematige en reproductieve arbeid maakt steeds meer plaats voor kenniswerk. Werk dat vraagt om het combineren en interpreteren van informatie teneinde de nieuwe vraagstukken die zich dagelijks voordoen, in samenwerking met anderen, op te lossen. Het werk wordt de primaire bron voor leren. Deze veranderingen gelden niet alleen voor een kleine elite van hoger opgeleiden. Je kunt het waarnemen op alle niveaus in een organisatie.

Als we de arbeidsmarktproblematiek structureel willen oplossen moeten we fysieke centra hebben waar om- en bijscholing een vaste programmalijn is. Van der Touw: “Je ziet in alle sectoren dat het werk verandert en het onderwijs niet meebeweegt. Ik zou het verstandig vinden als we op termijn het beroepsonderwijs rigoureus anders inrichten, het onderscheid tussen mbo, hbo en de bachelor fase van het universitair onderwijs opheffen en de opleidingen samenvoegen. De dure faciliteiten van het beroepsonderwijs kunnen dan door iedereen een leven lang worden gebruikt. Voor scholing, omscholing en bijscholing. Overdag, in de avonduren en uiteindelijk wellicht met een continurooster.”

Auteur: Henny Luijten

De impact van Corona op de arbeidsmarkt

Door de komst van het coronavirus tekenen er zich belangrijke veranderingen af op de arbeidsmarkt én zijinstroominitiatieven. Van alle grote en kleine bedrijven, mkb’ers, start- ups, scale-ups, zzp’ers, kennisinstellingen, onderzoekers, koplopers en vele anderen die samen de topsectoren vormen, wordt nu het uiterste gevraagd.

Gedurende het inventariserend onderzoek zijinstroom dat wij momenteel voor Instituut Gak uitvoeren kregen wij al vlot signalen dat de noodzakelijke maatregelen om het coronavirus zoveel als mogelijk gecontroleerd te houden, naast een ingrijpende invloed op het openbare leven ook een enorme impact hebben op de economie en de arbeidsmarkt. Voor wat we nu meemaken bestaat geen kant en klaar draaiboek. Het is een uitzonderlijke situatie.

De arbeidsmarkt staat onder enorme druk. Grote groepen verliezen uitzicht op arbeid en inkomen. Landen trekken zich terug binnen hun landsgrenzen. Het internationale handelsverkeer maar ook de fysieke uitwisseling van kennis en arbeid is stil komen te liggen.

Sommige delen van topsectoren, zoals Agri & Food en ICT, moesten per direct naar een hogere versnelling schakelen om de sterk toegenomen vraag aan te kunnen. Andere topsectoren, zoals Tuinbouw & Uitgangsmaterialen en de Creatieve Industrie, zagen juist hun (internationale) vraag grotendeels wegvallen, waardoor ondernemers en projecten in de problemen komen. Op topsectoren als Life Sciences & Health, Chemie en High Tech wordt een extra beroep gedaan om innovatie en productie van belangrijke hulpmiddelen te versnellen. Voor topsectoren als Water & Maritiem en Energie is juist het bewaken van vitale functies nog belangrijker geworden. Voor de topsector Logistiek wordt zowel de kwetsbaarheid (door vraaguitval in veel landen) als de kracht van logistiek zichtbaar. Logistieke ketens zijn op dit moment onmisbaar voor de distributie van medische apparatuur, de gehele voedselketen en e- commerce.

Na de eerste reacties op het onbekende gevaar, waarbij de economie met een schok bijna geheel tot stilstand kwam, mogen diverse doelgroepen weer aan het werk onder strikte condities. Voor sommigen is er echter nog geen uitzicht op hervatting van hun activiteiten. Terugkeer naar wat we voor enkele maanden nog als normaal beschouwden zal lange tijd, zo niet voor altijd, wegblijven. De beleidskeuzes die gemaakt zijn hebben geleid tot enorme problemen op de arbeidsmarkt. Maar zien gelukkig ook oplossingen ontstaan die de ontstane problemen op de huidige en toekomstige arbeidsmarkt het hoofd kunnen bieden.

Om huidig en toekomstig beleid te kunnen vormgeven is het noodzakelijk om te doorgronden van wat er rondom de arbeidsmarkt speelt en hoe diverse stakeholders zich verhouden tot bestaande fricties zoals bijvoorbeeld het tekort aan gekwalificeerd personeel maar ook hoe men nog onbekende en snel veranderende situaties ten goede kan keren door samen te werken en ruimte te bieden voor onorthodoxe oplossingsrichtingen.

Auteur: Chrétien Geertzen

“Als onderwijs de maaltijd is, dan is de klas de pan waarin je die bereidt”

Bovenstaande titel is een zin uit het artikel “Er gaat niets boven het klaslokaal” in de Volkskrant van afgelopen vrijdag. Leerkrachten geven hierin aan tijdens het videobellen veel minder gevoel te krijgen bij hoe het met hun leerlingen gaat dan wanneer de leerlingen in de klas zitten. Zien het onderwijs als een groepsproces en missen het gesprek. Wat er niet is omdat leerlingen steevast hun scherm op zwart zetten en hun microfoon muten. Maar er zijn ook andere geluiden…
 

Leerpunten met betrekking tot leren op afstand

In de Volkskrant van afgelopen vrijdag zat een special over leren op afstand. “Er gaat niets boven het leslokaal” is één van de leerpunten die in de Volkskrant worden benoemd na enkele maanden lesgeven op afstand. Andere leerpunten zijn de volgende:
  • Onderwijs online is een blijvertje
  • Onderwijs op afstand helpt de thuiszitter uit de brand
  • Let op de privacy van de leerling (en de leraar)
  • Kijk of het centraal examen wel nodig is
  • Leerlingen kunnen meer zelf dan gedacht
  • De invloed van ouders is nu groter dan gedacht
  • Geef de docent de vrijheid om z’n werk te doen
  • Weg met de excessieve bureaucratie voor academici
Het zou te ver gaan om al deze leerpunten hier allemaal te behandelen. Bovendien zijn ze voor iedereen terug te vinden. Ik wil vooral even stil staan bij het feit dat het leerpunt “dat er niets boven het leslokaal gaat” ogenschijnlijk tegenstrijdig is met de twee leerpunten daarna, te weten “Onderwijs online is een blijvertje” en “Onderwijs op afstand helpt de thuiszitter uit de brand”.
 

Het is niet zo zwart-wit

Bovenstaande geeft vooral aan dat er verschillend wordt aangekeken tegen leren op afstand. En ook dat de waarheid genuanceerd is. Want, ja, iedereen in het onderwijs is ervan overtuigd dat lesgeven zonder dat je leerlingen regelmatig in het klaslokaal hebt zitten ondenkbaar is. Iedereen hield zijn hart de afgelopen weken bijvoorbeeld vast als het om zorgleerlingen gaat. Maar men heeft de afgelopen maanden ook ervaren dat leerlingen in bepaalde situaties ook gebaat kunnen zijn bij leren op afstand.
 
Het kan daarbij gaan om leerlingen die langdurig ziek zijn en niet naar school kunnen. Maar in Vrij Nederland stond vorige week ook een artikel over ouders die door willen gaan met thuisonderwijs omdat blijkt dat hun kind zich dan beter kan concentreren. Deze kinderen zijn gebaat bij één-op-één onderwijs omdat er dan minder afleiding is.
 
Nu de leerlingen weer naar school komen wordt overal de vraag gesteld wat we vast kunnen houden van de ontwikkelingen die met het leren op afstand in gang zijn gezet. Ik heb daar zelf uiteraard ook over nagedacht.
 
Misschien kunnen we in de toekomst in het PO toch meer kinderen de mogelijkheid bieden om bijvoorbeeld 1 dag in de week thuis te werken. Uit het artikel in Vrij Nederland begrijp ik dat de PO dit alleen als een tijdelijke oplossing ziet, bijvoorbeeld om achterstanden in te halen. Maar waarom niet structureel om op die manier wellicht ook het tekort aan leerkrachten voor een deel op te lossen? “Leidt tot segregatie”, roepen sommigen dan. “Want lang niet alle ouders zijn in staat of gemotiveerd om hun kind thuis te begeleiden”. Iets wat je mijns inziens zou kunnen opvangen door kinderen die geen thuisonderwijs kunnen krijgen begeleiding te geven van bijvoorbeeld een onderwijsassistent. De groepjes op school zijn op dat soort dagen kleiner waardoor ook de kinderen die op school zijn meer aandacht krijgen dan normaal. Een win-win situatie, dus.
 
Voor leerlingen in het VO geldt volgens mij sowieso dat zij wat vaker zelfstandig thuis zouden kunnen werken. Zeker in de hogere leerjaren. Dit in combinatie met kortere instructies, facultatieve vragenuurtjes en een uitbreiding van het aantal mentoruren. In gebieden met grote krimp wordt dit principe van flipping the classroom” al breder toegepast.
 

Leerkracht en docent blijven cruciaal

In alle gevallen blijft het contact tussen leerkrachten/docenten en leerlingen cruciaal. Er zijn maar weinig kinderen en pubers die de discipline hebben om hard aan hun ontwikkeling te werken zonder dat er een stok achter de deur staat in de vorm van een leerkracht/docent die ze op weg helpt, structuur biedt, van feedback voorziet, zowel hun inhoudelijke als persoonlijke ontwikkeling monitored en ze indien nodig een schop onder hun kont geeft. Voor meisjes misschien minder dan voor jongens. Maar dan nog: er zijn volgens mij maar weinig kinderen die voor hun 16e het belang van school inzien en weerstand weten te bieden aan alle andere verleidingen die op de loer liggen. Uiteraard hebben ouders hier ook een rol in, maar als die al de tijd en energie hebben missen zij in de meeste gevallen de benodigde onderwijskundige kennis en vaardigheden die nodig zijn om leerlingen voor te bereiden op hun toekomst.
Auteur: Bert van de Bovenkamp