Afgelopen vrijdag was ik bij Onderwijsinzicht. Een jaarlijks evenement, georganiseerd door Kennisnet. de PO-raad en de VO-raad, met als onderwerp de inzet van IT in het onderwijs. Ik mocht dit jaar een I-talk houden over het project Samen Slimmer met IT dat ik heb gedraaid bij DeBasisFluvius. Hoewel er boven verwachting veel aandacht was voor de diverse I-talks die werden gehouden ging de meeste aandacht toch uit naar in eerste instantie een lezing en in tweede instantie een socratisch gesprek over een ontwikkeling die wordt aangeduid als “Platformisering van het onderwijs”.
Wat is platformisering van het onderwijs?
De term platformisering van het onderwijs is in feite geïntroduceerd door José van Dijck, universiteitshoogleraar media en digitale samenleving aan de Universiteit Utrecht. Samen met Thomas Poell en Martijn de Waal publiceerde zij het boek De Platformsamenleving. Strijd om publieke waarden in een online wereld, (Amsterdam University Press, 2016). De uitgebreide en geupdate bewerking van dit boek, The Platform Society. Public Values in a Connective World verscheen in 2018 bij Oxford University Press (bron: website Universiteit Utrecht).
Van Dijck definieert platformen als “online programmeerbare architecturen die interactie organiseren tussen gebruikers, maar die ons ook een bepaalde richting op sturen.” Voorbeelden voor de consumentenmarkt zijn Facebook, Uber en Airbnb. Maar ook de platforms van Google en Microsoft vallen eronder.
Die laatste twee worden natuurlijk ook gebruikt binnen het onderwijs. Net als Snappet, Gynzy, Taalzee, Rekentuin en noem maar op. Allemaal voorbeelden van platforms waar grote hoeveelheden data worden verzameld en voor ons ondoorgrondelijke algoritmes actief zien. Hetgeen door Van Dijck et al wordt aangeduid als de platformisering van het onderwijs.
Moeten we dit willen?
Vraag die met name vanuit de organisatie van Onderwijsinzicht werd geponeerd was: moeten we dat wel willen, de toepassing van al die platforms? Een vraag die, zo bleek tijdens het socratische gesprek ’s middags, vooral wordt ingegeven door zorg om de privacy van leerlingen. Kan die wel geborgd worden wanneer de leerlingen in platforms werken? En zou de overheid niet meer moeten doen om de privacy te beschermen dan wel zelf alternatieven voor de commerciële platforms moeten creëren?
Een dilemma, zo werd geconstateerd, want de platforms brengen ook heel veel voordelen met zich mee.
Niet te moeilijk maken
Misschien ben ik naïef, maar ligt de oplossing binnen handbereik.
Ten eerste ben ik er niet zo bang voor dat de privacy van leerlingen in het geding is. De leveranciers van de platforms die worden gebruikt voldoen allemaal aan de GDPR (AVG) en hebben goedkeurende verklaringen van de privacywaakhonden in Europa. Ook Google. Geen idee waarom zij vervolgens niet bereid zijn het privacy-convenant met Kennisnet te tekenen, maar waarschijnlijk heeft er iemand last van principes die opspelen. Of het handig is weet ik niet. Want het feit dat je gelijk hebt wil niet altijd zeggen dat je het ook krijgt. Volgens mij maakt Google het zich op dit moment onnodig moeilijk. Maar wellicht dat de DPIA die uitgevoerd gaat worden op de Google for Education omgeving anders uitwijst.
Een tweede reden dat ik niet zo bang ben voor schending van de privacy van leerlingen is dat het op dit moment prima mogelijk is om leerlingen geanonimiseerd in de platforms te laten werken. Met behulp van het ECK-ID of anderszins. De leerling is dan niet meer dan een nummer voor de leverancier.
Mijns inziens is het dus niet nodig dat de overheid het initiatief gaat nemen om alternatieven te gaan ontwikkelen voor datgene wat de markt biedt. In ieder geval niet vanuit privacy-overwegingen. En als je dan toch wilt dat andere publieke waarden beter ingebouwd worden in de platforms, ga dan het gesprek op Europees niveau aan met de leveranciers (die immers mondiaal opereren). Als er 1 partij is die invloed kan uitoefenen is het Europa.
Ook dit kost tijd en energie, maar waarschijnlijk minder dan nu proberen 10 jaar ontwikkeling vanuit de commerciële sector in te halen.
Verantwoordelijkheid nemen
Vervolgens heeft iedere individuele onderwijsinstelling wel de verantwoordelijkheid om zich te verdiepen in wat er gebeurt met de data die in de platforms verwerkt worden. Niet alleen door braaf een verwerkersovereenkomst te ondertekenen maar ook actief te onderzoeken of datgene wat in de verwerkersovereenkomst is vastgelegd ten aanzien van gegevensverwerking en beveiliging ook daadwerkelijk wordt nageleefd. Als er een oproep is waar ik achter sta, dan is die het wel.
Net zo goed als dat leerkrachten niet achteloos kunnen aannamen dat de uitkomsten van bijvoorbeeld Snappet, Gynzy, Taalzee en Rekentuin op basis van de achterliggende algoritmes kloppen. Ze moeten zich altijd kritisch afvragen op het beeld op het dashboard overeen stemt met hun eigen waarnemingen en kijken welke vervolgacties nodig zijn.
Als iedereen zijn/haar verantwoordelijkheid neemt hoeven we volgens mij niet bang te zijn dat we de speelbal worden van de commerciële platforms en de achterliggende algoritmes. Een indruk die wat mij betreft werd bevestigd door Eric Postma, professor ArtificiaI Intelligence aan de universiteit van Tilburg, die een geweldige lezing over AI gaf aan het einde van de dag.
Auteur: Bert van de Bovenkamp